Samenvatting
Vragenlijsten passen volgens de auteur binnen een biomedisch georiënteerde onderzoeks- en hulp-verleningscultuur. Deze cultuur heeft de laatste jaren terrein gewonnen, ook binnen de Kinder- en Jeugd GGZ. Betoogd wordt dat er bezwaren aan deze ontwikkeling kleven. Aan de hand van vier hoofdlijnen illustreert de auteur deze bezwaren: cliënten dreigen gereduceerd te worden tot hun klachten, voor het verhaal daarachter is steeds minder aandacht, en zicht op de context gaat verloren. Conclusie: een verarmende ontwikkeling.
Erik Rijntjes is gz-psycholoog/psychotherapeut en werkt bij Kurijn, vrijgevestigde praktijk voor psychotherapie te Rijswijk en bij de ambulante afdeling voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de Bavo-RNO Groep te Rotterdam. Hij is supervisor van de NVRG en buitengewoon supervisor van de VKJP.
Werkadres: Prins Hendriklaan 13, 2281 EA Rijswijk, telefoon: 070-4151800
Inleiding
De afgelopen jaren is het gebruik van vragenlijsten, ook binnen de Kinder- en Jeugd-GGZ sterk toegenomen en het lijkt erop dat die ontwikkeling zich voortzet. Hulpverleners denken nogal verschillend over het nut en onnut ervan, maar in de praktijk worden ze meer en meer gebruikt in standaard intake - en onderzoeksprocedures.
In dit artikel wordt gekeken naar vragenlijsten vanuit de context waarin ze worden gebruikt. Die context wordt enerzijds bepaald door het toegenomen medisch-biologisch denken. De invloed daarvan op de GGZ is groot. Daarnaast is er de invloed van financiers: overheid en verzekeraars. De noodzaak tot kostenbeheersing heeft geleid tot een grotere nadruk op het afleggen van verantwoording voor ons handelen. De ontwikkeling van welomschreven zorgprogramma’s is mede daardoor gestimuleerd. Binnen een door de DSM-IV-categorieën bepaalde diagnostiek en daaraan gekoppelde zorgprogramma’s nemen vragenlijsten een logische plaats in.