We weten wat we willen in de jeugdzorg. Er eerder bij zijn. Met lichte zorg voorkomen dat beginnende problemen groter en complexer worden. Jeugdzorg moet zo thuis mogelijk zijn. We willen dat ouders en kinderen ambulant (thuis) geholpen worden. En als dat niet kan, willen we dat ze zo ‘thuis’ mogelijke hulp krijgen. Klinkt logisch. Toch? Op deze manier hebben we steeds minder gespecialiseerde jeugdzorg nodig, steeds minder residentiële voorzieningen en steeds minder klinieken. Veel gemeenten – verantwoordelijk voor de jeugdzorg – werken daarom vanuit een stepped care model.
Het accent ligt op de eerste twee stappen: basisvoorzieningen en wijkteams en, als dat niet toereikend is, ambulante hulp. Open en gesloten residentiële voorzieningen maar ook klinieken voor kinder- en jeugd-ggz zijn en worden in hoog tempo afgebouwd. Die hebben we immers niet meer nodig! We weten wat we willen. Maar heeft het ingezette beleid ook bereikt wat we willen? En werkt dit beleid ook voor de meest kwetsbare kinderen en gezinnen? Dit artikel is gebaseerd op onze ervaringen bij Fier (het landelijk expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in de relationele sfeer) en op publicaties van instanties.
Eerst wat feiten op een rij
Sinds de decentralisatie is het gebruik van jeugdzorg fors toegenomen. In 2015 kreeg 1 op de 27 jeugdigen jeugdzorg; in 2022 was dit opgelopen naar 1 op de 10 jeugdigen. Bijna 10% van de jongeren die jeugdhulp kregen, woonde niet meer bij hun ouders. Gemiddeld zijn dat 124 jongeren per gemeente!
De Jeugd Autoriteit1 concludeert dat het gebruik van de ‘zwaardere’ vormen van zorg, zoals jeugdzorg met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering een lichte afname laten zien in de afgelopen twee decen nia, maar dat het verwachte effect van de decentrali satie, een verschuiving van ‘zware’ vormen naar ‘lichte’ vormen van zorg, niet heeft plaatsgevonden.
De enorme toename van jeugdhulp wordt veroor zaakt door ambulante jeugdhulp; de grootste toename is te zien bij jeugdhulp via wijk en gebiedsteams.
Deze teams zijn opgezet met het doel om laagdrempelige toegang te realiseren zodat in een eerder stadium zorg verleend kan worden en dure tweede lijnszorg voorkomen wordt. Maar de Jeugd Autoriteit concludeert dat ‘het grootste deel van de jeugdigen in kwestie uiteindelijk toch tweedelijnszorg nodig heeft, waardoor per saldo het aantal jeugdigen met jeugd zorg alleen maar toeneemt’.
Kortom, het aantal jongeren dat uit huis wordt geplaatst blijft al jaren gelijk, maar de weg naar de tweedelijns jeugdzorg is voor hen veel langer geworden omdat ze vrijwel allemaal eerst hulp krijgen vanuit de wijk en gebiedsteams en daarna lichte ambulante jeugdhulp voordat ze gespecialiseerde hulp krijgen.
Bij sommige gezinnen begint het domweg niet met lichte problemen
Daarmee lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er een stabiele groep jongens en meiden is waarvoor het huidige beleid niet werkt. Deze kinderen en hun ouders hebben uiteindelijk geen baat bij de hulp van de wijk en gebiedsteams of van lichte ambulante vormen van jeugdhulp. Het beleid heeft wel een te genovergesteld effect. Deze jongens en meiden en hun gezinnen raken –door niet passende hulp– steeds dieper in de problemen. Ze hebben ook steeds minder vertrouwen in de hulpverlening omdat de hulp die ze krijgen keer op keer mislukt. Dit is het effect van het toepassen van het stepped care model. Er zijn gemeenten die letterlijk aangeven dat er eerst minimaal een jaar hulp aangeboden moet worden vanuit de wijk en gebiedsteams, daarna een jaar lichte ambulante hulp en dat pas daarna gespecialiseerde jeugdhulp mag worden ingezet. De jongens en mei den die bij instanties als Fier worden aangemeld voor een opname, hebben aanzienlijk complexere en moei lijker te behandelen problemen dan 10 à 15 jaar geleden, waardoor de behandeling ook minder resultaat heeft. De Jeugd Autoriteit concludeert dat er aan de 'voorkant' beter geselecteerd en afgewogen moet worden. Wat is nodig en voor wie? Het huidige – vaak rigide one size fits all beleid laat juist de gezinnen met de meest complexe problematiek in de kou staan. Bij sommige gezinnen begint het domweg niet met lichte problemen. Door intergenerationele overdracht van problemen en trauma’s en een jeugdzorggeschiedenis van bijvoorbeeld ouders is er al direct sprake van complexe problematiek waarbij lichte vormen van jeugdhulp niet passend zijn.
Het ideaal om kwetsbare jongeren en hun gezinnen zo vroeg mogelijk te ondersteunen zodat problemen niet escaleren, lijkt vooralsnog niet goed te werken en er zullen andere interventies ontwikkeld moeten worden.
Om-Pannenkoeken
Ooit zei een wethouder dat er maar wat werd om gepannenkoekt in de jeugdzorg. Ze was gefrustreerd over de resultaten in de jeugdzorg. We snappen haar frustratie. Maar het is ook zaak dat beleidsmakers en financiers de hand in eigen boezem steken. Het huidige jeugdhulpconcept werkt niet voor de meest kwetsbare gezinnen en kinderen. Dat moet anders.
Log in als abonnee om verder te lezen of koop het artikel los.
Opgroeien in een gezin met kwetsbaarheden brengt voor kinderen risico’s met zich mee. Steunfiguren zijn onmisbaar voor kinderen in deze gezinnen en zouden als interventie in het sociale (jeugd)domein vaker ingezet kunnen worden.
Een steunfiguur is iemand binnen het sociale netwerk waarin een kind vertrouwen heeft en die er kan zijn wanneer het nodig is. Onderzoek van ZonMw (2021) toont aan dat jongeren die zijn opgegroeid met kindermishandeling veel aan een steunfiguur zouden hebben gehad. Het inzetten van steunfiguren kan bijdragen aan het welzijn en veilig opgroeien van een kind. ‘Het is heel belangrijk om te weten dat er iemand is waar je naartoe kan gaan en die er voor je zal zijn’ (Kruijthof, 2022). De stelling van dit essay wordt onderbouwd vanuit drie argumenten: het sociale netwerk biedt een buffer voor risicofactoren, steunfiguren verminderen de druk op de zorg en als laatste is de interventie een kerntaak van de sociaal werker.
Het sociale netwerk als buffer voor risicofactoren
Elk kind in een gezin met kwetsbaarheden zou een steunfiguur moeten hebben. Het sociale netwerk is van groot belang en de kracht die hier vanuit kan gaan mag niet onderschat worden. In hun ontwikkeling zijn kinderen afhankelijk van het opvoedklimaat dat ouders en de samenleving hen bieden. Leren om fouten te maken, ergens bij horen, gezien worden, positieve stimulans en waardering, hechting aan ouders en later aan anderen zijn aspecten die nodig zijn om een gezonde ontwikkeling door te maken. Problemen van ouders kunnen de opvoedkracht ondermijnen, en kinderen ondervinden de gevolgen hiervan. Dan is het van belang dat personen uit de omgeving van het gezin betrokken zijn bij het opvoeden en opgroeien van deze kinderen (Nederlands Jeugdinstituut [NJi], 2020). Problemen van ouders hebben gevolgen voor het hele gezin en tegelijkertijd kan het gezin of netwerk juist bijdragen aan de oplossing van de problemen. Met andere woorden: problemen ontstaan of worden versterkt in de leefomgeving, maar ook de oplossing of de verlichting van problemen kan worden gezocht in de directe leefomgeving.
Wanneer ouders onvoldoende in staat zijn om een positief opvoedklimaat te bieden en daar niet genoeg passende hulp bij krijgen, is er met het kind op zich weinig mis. Destigmatiserend werken is dus belangrijk omdat sommige ‘labels’ voor gezinnen, problemen of ziektebeelden een negatieve invloed op kinderen kunnen hebben (NJi, 2020).
Lees het verhaal door het los te kopen of word abonnee!
Hoe meer we weten, hoe meer onthutst we zijn. Zelfs na twintig jaar. Of misschien beter, juíst na twintig jaar werken met kinderen, jongeren, (jong)volwasse nen en gezinnen die kampen met de gevolgen van geweld in de relationele sfeer. Waar hebben we het dan eigenlijk over? Verwaarlozing. Kindermishandeling. Incest. Dating Violence. Grensoverschrijdend (seksueel) gedrag. Seksueel geweld. Me Too. Bangalijsten. (Groeps)verkrachting (gangbangs). Sextortion. Doxing. Exposen. Partnergeweld. Huiselijk geweld. Intieme terreur. Stalking. Vrouwenmoord (femicide). Eergerelateerd geweld. Verborgen vrouwen. Schadelijke (traditionele) praktijken. Groomen. Seksuele uitbuiting. Criminele uitbuiting. We zijn geraakt door de verhalen van de slachtoffers. Hun verhalen beginnen vaak met (seksueel) geweld op (zeer) jonge leeftijd. Een jonge vrouw zegt hier over: “Mijn leven was nog redelijk normaal. Tot ik tweemaal werd aangerand, tot ik werd verkracht. Daarna was er niets meer over van mijn leven.” Ze probeert nu te (over)leven met PTSS, depressiviteit, anorexia, zelfbeschadiging en suïcidegedachten.
Brandwonden van binnen
Veel van ‘onze’ kinderen en jongeren hebben ‘brand wonden van binnen’. Met deze metafoor verwijzen we naar de diepgewortelde emotionele pijn, wanhoop, wantrouwen, trauma's en emotionele littekens als gevolg van hun ervaringen met ‘geweld’. Als je een ernstige brandwond niet adequaat behandelt, leidt dit onherroepelijk tot verdere beschadiging van de huid en diepere weefsels. Dit geldt ook voor onbehandelde ‘brandwonden van binnen’. Net zoals echte brandwonden littekens achterlaten die tijd nodig hebben om te genezen, laten brandwonden van binnen diepe sporen achter. Deze ervaringen kunnen een blijvend effect hebben op het zelfbeeld, het vermogen om re laties aan te gaan, de mentale en fysieke gezondheid en het welbevinden van kinderen en jongeren.
In dit artikel pleiten wij voor ‘brandwondencentra’ in de jeugdzorg: expertisecentra waarin hoogwaardige behandeling, onderzoek, innovatie en kennisdisseminatie samengaan. Expertisecentra voor problematieken die, vanwege de ernst en complexiteit van de interne verwondingen, om schaars specialisme vragen. Hoewel we in Nederland landelijke functies hebben in de jeugdhulp zijn deze niet structureel ingebed. Er is geen consistent en adequaat beleid ten behoeve van schaarse specialistische functies en de bijbehorende integrale domeinoverstijgende zorg en passende financiering. Wij pleiten daarom voor erkende en gekende landelijke expertisecentra in de jeugdzorg. Expertisecentra met de status van een brandwondencentrum. Wij doen een oproep aan gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van VWS schaars landelijk specialisme te faciliteren en een duidelijke plek te geven in het zorg landschap. Niet bezuinigen, maar investeren om te komen tot goede resultaten. Met het uiteindelijk ook gewenste kostenbesparende effect. ✤