De patiënt als burger - Een bezoek aan de democratische psychiatrie in Triëst (1989)

De patiënt als burger - Een bezoek aan de democratische psychiatrie in Triëst (1989)

9,95
Gratis voor abonnees.

Omschrijving

DE PSYCHIATRISCHE PATIËNT ALS BURGER


Sedert ongeveer vijftien jaar geldt ’Verschuiving van de zorg’ als één van de  uitgangspunten  van  het  beleid  inzake de Nederlandse  Geestelijke Gezondheidszorg. De rationele achter dit beleid is enigszins dubbelzin­nig.  Waren  het  aanvankelijk  meer  ideële  motieven  onder  andere  ook vanuit de cliëntenbeweging om de patiënt minder afhankelijk te maken van  het  zorgsysteem,  steeds  meer  zijn  financiële  overwegingen  de boventoon gaan voeren. Daardoor stond niet zozeer meer de vernieuwing van  de  zorg  centraal,  maar  de  doelmatigheid  ervan  in  relatie  tot  de gebruikers. Het ging er vooral om dat deze meer gebruik zouden gaan maken van goedkopere extra- en semimurale voorzieningen en functies, en minder van de duurdere, meer omvattende intramurale instellingen. Aandacht werd besteed aan het realiseren van een grotere samenhang tussen de voorzieningen in de verschillende echelons, met de bedoeling om zoveel mogelijk onnodige opnamen te voorkomen.De zogenaamde 24-uursdiensten van de RLAGG’s kwamen bijvoorbeeld zo tot stand. Ondanks dergelijke maatregelen is het beleid van extramuralisering nog geen  daverend  succes.  De  samenwerking  in  de  eerste  lijn  verloopt dikwijls  moeizaam  en  de  opvang  in  de  ambulante  zorg  van  meer problematische patiënten laat veel te wensen over. Er gaan stemmen op om patiënten door middel van beschermende woonvormen en gerichte dagactiviteitenprogramma’s een meer menswaardig bestaan te geven. Dit ook  door  de  overheid  geformuleerde  voornemen  is  tot  nu  toe  echter alleen op papier ontwikkeld. De daling van het aantal verblijfspatiënten in  de  psychiatrische  ziekenhuizen  blijkt  met  name  het  gevolg  van overplaatsing naar psychogeriatrische verpleeghuizen en zwakzinnigen­ inrichtingen en sterfte van verblijfspatiënten. Verder is algemeen bekend dat de laatste vijftien jaar het aantal opnamen en heropnamen expansief is toegenomen en de opnameduur steeds korter is geworden. Onlangs heeft  de  Nationale  Ziekenhuisraad  in  dit  verband  gewezen  op  "een volslagen capaciteitsgebrek in de psychiatrische ziekenhuizen" (Volks­ krant, 17-8-88). Een uitspraak die vooral betrekking lijkt te hebben op de  opname-capaciteit  en  de  doorstromingsproblemen  van  de  psychi­ atrische ziekenhuizen. Want momenteel maken deze ziekenhuizen met de nodige voortvarendheid van de gelegenheid gebruik om hun aanbod uit te breiden en verder te differentiëren, denk bijvoorbeeld aan deeltijdbehandeling,  hostels,  dagactiviteitenprogramma’s,  nazorggroepen, socio-huizen enzovoorts. Deze activiteiten doen vermoeden dat er vanuit de derde lijn sprake is van een ’re’-ïnstitutionaliseringsproces’. Gelukkig wordt in  kringen  van  hulpverleners niet uitsluitend  over volume- en afstemmingsproblemen in de zorg gediscussieerd, maar ook weer over de inhoud  van  de zorg  en  de noodzakelijke veranderingen  daarin.  Zo worden  in  steden  als Maastricht,  Amsterdam en  Assen  initiatieven ontplooid om het begrip substitutie inhoudelijk meer ’body’ te geven door het uitwerken en uitproberen van andere werkwijzen en methodie­ ken.  In  het brandpunt van  de belangstelling  staat momenteel ook de begeleiding van chronisch  psychiatrische patiënten,  die steeds vaker onder de loep wordt genomen, met de intentie methodieken te ontwik­ kelen die beter aansluiten op de mogelijkheden, beperkingen en behoef­ten van deze mensen. Ook worden bijvoorbeeld de formele en prakti­sche consequenties van  alternatieve,  kleinschalige opvang  onderzocht (Psychiatrie Reusachtig 1987).


De evaluatie van voornoemde methodieken en voorzieningen en meer algemeen  de consequenties van  het extramuraliseringsbeleid  staan centraal in het onderzoeksprogramma van het Andragogisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen en diverse onderzoeksprojecten hebben hier op betrekking. Toen naar aanleiding van het mede door het instituut georganiseerde congres 'Psychiatrie, Arbeid en Samenleving’ in Gronin­gen  (Van  Weeghel en Zeelen 1987) enkele van  onze onderzoekers werden  uitgenodigd  om een  lezing  te houden  in  het bolwerk  van  de zogenaamde Democratische Psychiatrie in Triest namen  we deze uitnodiging graag aan. In Triest immers was de extramuralisering in de zeventiger jaren  - zij het vanuit andere idealen - reeds radicaal aan­ gepakt,  namelijk  door sluiting  van  de inrichting en het was zeer interessant in  het licht van  de Nederlandse ontwikkelingen  om te onderzoeken hoe men nadien met kleinschalige hulpverlening verder was gegaan.  Was men  erin  geslaagd  om een  beter rehabilitatieprogramma voor de patiënten te bewerkstelligen? In  hoeverre leidde dit tot een grotere handelingscompetentie van de patiënten en werden zij weer als ’burger’ in de samenleving opgenomen? Wat was daarbij de invloed van de kleinschalige voorzieningen en de methodische aanpak?

Met enige sponsoring  van  het Andragogisch  Instituut kon  de groep Triëst-bezoekers worden uitgebreid tot een tiental, waaronder onze tolk en oud-Triëst stageaire Susanne Plass. Naast de bij het onderzoekspro­ gramma betrokken onderzoekers, gingen enkele collega’s uit de praktijk mee. Zo ontstond een gemêleerde ’visitatie-commissie’ van verschillende disciplinaire huize. De groep werd zeer gastvrij in Triest ontvangen. Een week lang hebben we intensief doorgebracht met lezingen en interviews met diverse functionarissen,  dikwijls uitmondend  in  geanimeerde discussies, gesprekjes met patiënten of ’gebruikers’, zoals ze in Triëst worden genoemd, observaties in de oude kliniek, in de dagvoorzieningen en in de wijkcentra. Op deze manier hebben we ons een beeld kunnen vormen van de aanpak van de psychiatrie in Triëst: hun missie, dilem­ma’s, problemen en resultaten. Volledig is het beeld geenszins, dat was in zo’n kort tijdsbestek niet mogelijk en misschien ook niet zo belangrijk. Belangrijker is immers niet wat er precies in Triëst gebeurt, maar of we er iets van kunnen leren voor de situatie in Nederland. Iedere reisgenoot kreeg  deze reflectie-opdracht mee bij het op  papier zetten  van  zijn impressies. Ons bezoek leidde ook bij onze gasten tot reflectie. Een van de leidinggevende psychiaters in Triëst nam de pen ter hand en schreef een  kritische bijdrage aan  onze bundel.  Zo  ontstond  een  bundel met observaties en impressies over een psychiatrie in beweging, die hopen we een  inspirerende rol kan  spelen  in  de actuele discussies over de ontwikkelingen in de zorg in Nederland. Ook in Italië is deze discussie nog springlevend, in oktober 1988 werd in Bologna een congres georga­niseerd ter gelegenheid van het feit dat tien jaar geleden de wet "180" werd aangenomen waarbij geen nieuwe psychiatrische patiënten mochten worden opgenomen.


De bundel begint met een dialoog tussen Jacques Zeelen, een van de organisatoren van het congres ’Psychiatrie, Arbeid en Samenleving’ en Susanne Plass,  oud-stageaire in  Triëst.  Hun  ontmoeting  tijdens het congres vormde de aanleiding om naar Triëst te gaan. Louis Polstra, ooit psychiatrisch  verpleegkundige en  onlangs afgestudeerd  andragoog, draaide een dag mee in de praktijk en hield een dagboek bij. Wilma Swildens verricht op het Andragogisch Instituut een evaluatie-onderzoek naar werk- en  dagbestedingsvoorzieningen  voor ex-psychiatrische patiënten en maakte vanuit die achtergrond haar observaties. Jaap van Weeghel, toen nog werkzaam in Noordwijkerhout, maakt een vergelij­king tussen de Heilige Bavo en de Heilige Jozef. Max van der Kamp en Bert Stoop schreven hun impressies vooral uit een evaluatie-perspectief: welke zijn de mogelijke effecten van de aanpak in Triest? Vervolgens komt de psychiater Mezzina aan het woord, die in een van de centra door enkelen van ons geïnterviewd werd. Detlef Petry, psychiater in Maas­ tricht, reflecteert niet alleen over wat hij in Triest ziet maar ook over waar hij zelf in Maastricht bij is betrokken: een kritisch (zelf)oordeel. Gaby Berken-Marsmann en Gielje Timmer probeerden inzicht te krijgen in de specifieke problematiek van minderheden die er ook in Triest zijn vanuit het nabije Joegoslavië.


De daarop  volgende bijdragen  vormen  als het ware een  confrontatie tussen  de recente Nederlandse ontwikkelingen  geproblematiseerd  door Geert van  der Laan,  Judith  Wolf en  Jacques Zeelen  en  een  verant­ woording  van  de aanpak  in  Triest door Bruno Norcio,  psychiater. (Hierbij willen we onze dank uitspreken aan Inge Pit, die de vertaling van deze Italiaanse bijdrage voor haar rekening nam.) Norcio’s betoog lokt weer discussie uit. Enerzijds schuift hij Van der Laan c.s. een lineair rationeel wetenschapsparadigma in de schoenen waarvan andragogen in Nederland  niet vaak  zijn  beticht.  Anderzijds neemt hij zoveel vrij­ heidsgraden bij de effectiviteit van de aanpak in Triest dat hij zich ook voor de begripvolle evaluator lijkt te immuniseren. Het laatste woord in de discussie is echter nog niet gezegd, een delegatie uit Triest zal eind 1988 een bezoek brengen aan Nederland.
Van die gelegenheid zullen we ook gebruik maken om met hen over een mogelijk scenario - door Wolf en Van der Laan uitgewerkt in de laatste bijdrage van  de bundel - te spreken  voor de ontwikkeling  van  een zorgcoördinatiemodel, dat is gebaseerd op de principes van continuïteit en verantwoordelijkheid en dat is toegesneden op de Nederlandse ver­ houdingen.