Sinds de komst van het Integraal Zorg Akkoord (IZA) is ‘passende zorg’ de heilige graal voor beleidsbepalers en bestuurders in de (geestelijke) gezondheidszorg. Passende zorg wordt omschreven als ‘waarde gedreven, komt samen met en rondom de patiënt tot stand, vindt plaats op de juiste plek en gaat over gezondheid in plaats van ziekte’. Dit nummer bevat veel bijdragen over vernieuwende, en mogelijk passende, hulp en ondersteuning aan de voor-, zij- en achterkant van de gevestigde ggz. Ze geven beschrijvingen van laagdrempelige hulp aan jongeren met mentale problemen in Vlaanderen, van de hulpverlening aan mensen met chronische problematiek in de generalistische basis ggz, van activiteiten van herstelacademie Enik en het belang van peer support daarin. Ook de taboedoorbrekende psycho-educatie over dwangstoornissen waarvan verslag wordt gedaan, speelt zich af in die brede rand rondom de ggz in engere zin. Zijn voornoemde praktijken ook proeven van passende zorg? Het oordeel is natuurlijk mede aan de lezer. Maar uiteindelijk is deze vraag, zoals Bea Tiemens en haar medeauteurs in hun artikel terecht constateren, alleen met behulp van passend empirisch onderzoek te beantwoorden.
Laagdrempelige hulp aan jongeren
Allereerst geven Gijs Mommency, Jannes Vanmelle en Eric Schoentjes uitleg over het OverKophuis in Gent. Het OverKop-model behelst een laagdrempelige aanpak om jongeren te ondersteunen in hun mentale gezondheid. Jongeren kunnen er zonder afspraak en kosteloos praten over hun problemen en meedoen aan ontspannende en sociale activiteiten. OverKophuizen zijn vaak ondergebracht in buurthuizen of jeugdcentra en worden ondersteund door vrijwilligers, welzijnswerkers en ggz-hulpverleners. Een inspiratiebron was Headspace, de laagdrempelige ggzvoorzieningen voor jongeren in Australië. Inspiratie bood ook de zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan, gericht op de drie menselijke basisbehoeften die tijdens de jeugd tot ontwikkeling moeten komen: verwerven van autonomie, competentie en verbondenheid. Uitgangspunt is dat jongeren volop in hun eigen traject participeren. De jongeren willen dat ook, maar de auteurs constateren dat hun motivatie niet steeds in verhouding tot hun feitelijke draagkracht staat. Het model heeft zich rap over Vlaanderen verspreid, maar is nog niet op zijn effectiviteit onderzocht.